276 Acta Apostolicae Sedis - Commentarium Officiale

Het gebruik van de stoffelijke goederen

De Encycliek Rerum novarum geeft over den eigendom en over het onderhond van den mensch beginselen aan, die met het verloop van den tijd niets hebben ingeboet van hun oorspronkelijke kracht en die ook heden nog, na 50 jaren, hun innerlijke vruchtbaarheid bewaard hebben en hun levenwekkende kracht uitstralen. Wij zelf hebben in Onze Ency­ cliek Sertum Laetitiae, die gericht was tot de bisschoppen van de Veree- nigde Staten van Noord Amerika, ieders aandacht gevraagd voor hun grondslag, die, dat zooals wij zeiden, gelegen is in de opstelling van den onvervreemdbaren eisch: « dat de goederen die God heeft geschapen voor alle menschen, op billijke wijze aan allen ten goede komen, volgens de beginselen van de rechtvaardigheid en de liefde».

Ieder mensch, als redelijk wezen, heeft inderdaad van nature het fun- damenteele recht om van de stoffelijke goederen der aarde gebruik te maken, terwijl het aan den menschelijken wil en aan de rechtsvormen van de volken wordt overgelaten om de daadwerkelijke verwezenlijking hiervan nader te regelen. Dat recht van den enkeling kan op geen enkele wijze worden opgeheven, ook niet door andere, zekere en erkende rechts­ titels op de stoffelijke goederen. De natuurlijke orde, die ih God haar oorsprong vindt, vraagt zonder twijfel ook het privaat eigendomsbezit en de vrijheid van onderlinge uitwisseling der goederen door middel van ruil en schenking, evenals de regelende bevoegdheid van het openbaar gezag ten aanzien van die beide instellingen. Dit alles blijft echter onder­ geschikt aan het natuurlijke doel van de stoffelijke goederen, en het kan niet los gemaakt worden van het oorspronkelijke en fundamenteele recht, dat voor allen het gebruik van de goederen openstelt; veeleer moet het dienen om er de verwezenlijking van mogelijk te maken in overeenstem­ ming met zijn doel. Alleen zóó zal men kunnen en moeten bereiken, dat eigendom en gebruik van de stoffelijke goederen voor de samenleving vruchtbaren vrede en bestendigheid van leven beteekenen, en geen onze­ kere toestanden te voorschijn roepen, die strijd en afgunst verwekken, en overgelaten worden aan het geweld van het onbarmhartig spel tusschen kracht en zwakheid.

Het ingeboren recht op het gebruik der stoffelijke goederen, juist om­ dat het nauw samenhangt met de waardigheid en de andere rechten van den mensch, geeft hem, in den vorm dien Wij boven aangaven, een ze­ kere stoffelijke basis, die voor hem van het hoogste belang is om zijn zedelijke plichten te kunnen vervullen. De bescherming van dat recht zal de persoonlijke waardigheid van den mensch verzekeren, en zal het